e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkzeef zijschotel: zei̯sxuǝtǝl (Leuken) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
menen menen: meîne (Leuken) menen, denken, bedoelen III-1-4
menneke, binnenste deel van het hok kruis: krys (Leuken) Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.] I-4
mens mens: zowel voor man als vrouw  mins (Leuken) mens III-2-2
merel smeerling: smaerling (Leuken) merel III-4-1
merg merg: merg (Leuken) [N 10a (1961)] III-1-1
mergelblok mergelblok: mɛrgǝlblǫk (Leuken  [(idem)]  ) Mergel is zandsteen met leem en kalk als bindmiddel. Men onderscheidt mergelaarde en mergelsteen. De eerste soort wordt toegepast bij het vruchtbaarmaken van landbouwgrond. De laatstgenoemde wordt, in rechthoekige of vierkante blokken gezaagd, vooral in het zuiden van het onderzoeksgebied gebruikt bij de bouw van huizen of als sierlaag in baksteenmetselwerk. Mergelsteen kan met een mes zeer gemakkelijk bewerkt worden maar is toch tamelijk duurzaam omdat ze onder invloed van het weer vaster wordt. Een van de beste soorten is de Sibbersteen uit de groeven van Valkenburg. [N 30, 55b; N 30, 56; monogr.] II-9
mes mes: mɛs (Leuken) mes III-2-1
mes voor pannenkoeken koekmes: kōkmɛs (Leuken) niet scherp, plat, dun gebogen mes om pannenkoeken los te steken die een weinig aangebakken waren in de pan III-2-1
mest in de voor doen (mest) afdoen: āf˱dōn (Leuken) Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.] I-1