25087 |
onbelangrijk |
weinig:
weinig (L289b Leuken)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
oŋǝrgrondǝ (L289b Leuken),
oŋǝrgrønjǝ (L289b Leuken)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergrondsploeg:
oŋǝrgrons[ploeg] (L289b Leuken),
wroeter:
vrø̄tǝr (L289b Leuken)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
uŋǝrhām (L289b Leuken)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
onderhandelen:
Opm. o zweemt iets naar oe.
ongerhandele (L289b Leuken)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høͅi̯tpø͂ͅleŋ (L289b Leuken),
hoofdpulf:
høͅi̯tpøͅləf (L289b Leuken, ...
L289b Leuken),
høͅi̯tpøͅləft (L289b Leuken)
|
hoofdpeluw || peluw onder hoofdkussen
III-2-1
|
18177 |
ondermuts |
mutsje:
WLD (met aantekeningen)
mötske (L289b Leuken)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krø̜k (L289b Leuken),
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hant˲vat (L289b Leuken)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26744 |
onderste handvat van de heizicht |
kruk:
krø̜k (L289b Leuken)
|
Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77d]
II-4
|
26523 |
onderstel |
poten:
(enk)
pōǝt (L289b Leuken)
|
Het geheel van drie poten en een blad van een spinnewiel. [N 34, B3]
II-7
|