id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24767 | ratelaar | ratel: rhinanthus raatel (Leuken) | ratelaar III-4-3 |
24711 | ratelpopulier | rijerbeel: ri-jjerbaele (Leuken) | trilpopulier III-4-3 |
19153 | razen en gevaarlijk | sakkeren: sakkere (Leuken) | razen III-1-4 |
32504 | rechtopstaande wissen | staafhout: stāfhǫwt (Leuken), staven: stē̜f (Leuken), stikselen: steksǝlǝ (Leuken) | De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.] II-12 |
17616 | rechtstaande oren | spitsoortjes: spitsêûrkes (Leuken) | oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1 |
18961 | rechtvaardig | rechtvaardig: rechtvieërdig (Leuken) | rechtvaardig III-1-4 |
25171 | regen (alg.) | regen: raengel (Leuken), rengel (Leuken), (zo wordt het ook genoemd). raegen (Leuken) | regen || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25181 | regenboog | regenboog: Nb. "e"van rengel.... = franse père. rengelboog (Leuken) | regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25238 | regenbuitje | bijsje: bieske (Leuken) | licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25183 | regenen (alg.) | regenen: raegene (Leuken), raengele (Leuken), Nb. De "e"van reng.. = franse père. rengele (Leuken) | regenen || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4 |