30110 |
schoorsteenkraag |
krans:
krans (L289b Leuken),
lijst:
lī.st (L289b Leuken),
oversteek:
ōvǝrstęk (L289b Leuken)
|
De uitspringende laag metselstenen aan de bovenzijde van de buitendakse schoorsteen. In een aantal plaatsen werd de rand met behulp van een betonnen plaat vervaardigd. In Q 194 was deze plaat ongeveer 8 cm dik. Ook werden betonnen platen gebruikt om het rookkanaal aan de bovenzijde tegen inregenen en insneeuwen te beschermen. In de vier zijkanten van de schoorsteen werden dan openingen gelaten waarlangs de rookgassen konden ontsnappen. [N 32, 27b]
II-9
|
19934 |
schoorsteenmantel |
schoorsteenmantel:
sxūǝrstę.jnma.ntǝl (L289b Leuken),
schouw:
sxǫw (L289b Leuken),
šǫwf (L289b Leuken)
|
Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.]
II-9
|
30111 |
schoorsteenpot |
schoorsteenpotje:
sxōrstęjnpø̜tjǝ (L289b Leuken)
|
De buis die als afsluiting op het schoorsteenkanaal wordt geplaatst. Schoorsteenpotten zijn doorgaans uit klei gebakken en vervolgens uitwendig verglaasd. Soms wordt ook gebruik gemaakt van gresbuizen. [N 32, 27c; monogr.]
II-9
|
30105 |
schoorsteenstoel |
schoorsteenstoel:
sxōrstęjnstōl (L289b Leuken)
|
Het ongeveer één meter hoge, onderste gedeelte van een schoorsteen waarvoor de haard of kachel geplaatst wordt. Men onderscheidt al naar gelang de bouwwijze onder meer de Engelse stoel en de Franse stoel. Bij de Franse stoel is de voorzijde van de stoel met behulp van een éénsteensmuurtje dichtgemetseld. De nisbuis is in horizontale richting in de voorwand van de stoel, ook wel spiegel genoemd, aangebracht. In een Franse stoel is het noodzakelijk een roetzak te maken. Onder een roetzak verstaat men een ruimte aan de voet van de schoorsteen die met behulp van een luikje bereikbaar is om het neervallende roet uit de schoorsteen te kunnen verwijderen. De Engelse stoel is aan de voorzijde geheel open en wordt van boven bij het rookkanaal dichtgemaakt met een gewapend betonplaatje, waarin de nisbuis in verticale richting geplaatst wordt. De pijp van kachel of haard wordt van onderen in de nisbuis gestoken. Om het neervallende roet uit de schoorsteen op te vangen is aan deze pijp naar onderen een verlengstuk gemaakt dat met behulp van een deksel kan worden afgesloten. [N 32, 26a; monogr.]
II-9
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vlikkenspade:
vlekǝspāj (L289b Leuken)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
karschop:
kęrsxop (L289b Leuken),
schop:
sxop (L289b Leuken)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
28818 |
schortenbont |
cotonnade:
katǝnāt (L289b Leuken)
|
Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
19506 |
schotel |
schotel:
sxuətəl (L289b Leuken),
(groot bord)
schotel (L289b Leuken)
|
schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
scheutelke (L289b Leuken),
sxyətəlkə (L289b Leuken)
|
bordje || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
schouvers ophoale (L289b Leuken)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|