e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

Gevonden: 2725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofpot amerenpot: aomere-pot (Leuken), doofpot: doͅu̯fpoͅt (Leuken) doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien dooien: Nb. Voor "oe"in zoen zie vraagnr. 29.  ’t doo-ajt inne zoen (Leuken), t slaakt]: Nb. Ongeveer oo en a naast mekaar.  doo-aje (Leuken) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
door een staand gewas lopen taffelen: i.e. door struiken of gras.  taffele (Leuken) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
door water het lopen met schoeisel aan door het water lopen: door t water laope (Leuken) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2
door zwangerschap gedwongen huwelijk moetje: mótje (Leuken) meisje dat moet trouwen omdat het in verwachting is III-2-2
doorn, stekel doorn: doeëre (Leuken) doorn III-4-3
doornhaag doornenheg: duuërhek (Leuken) doornhaag III-2-1
doorschieter doorwassen: dōrwasǝ (Leuken) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslag, drevel drijver: drī.vǝr (Leuken) Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.] II-9
dopbeitel, guts dopbeitel: dǫp˱bęjtǝl (Leuken), dopper: dǫpǝr (Leuken) Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8] II-12