30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
ēzǝlsrø̜k (L289b Leuken)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
20172 |
familie |
familie:
femiêlie (L289b Leuken)
|
familie
III-2-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
ordentelijk:
ordêntelik (L289b Leuken)
|
fatsoenlijk
III-1-4
|
19670 |
fauteuil |
fauteuil:
fōtøͅi̯ (L289b Leuken)
|
fauteuil, gemakkelijke stoel
III-2-1
|
24144 |
fazant |
fazant:
fezânt (L289b Leuken)
|
fazant
III-4-1
|
33688 |
fijn droog stof |
moude:
mǫu̯w (L289b Leuken)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
29131 |
fijn spinnen |
fijn spinnen:
fīn spenǝ (L289b Leuken)
|
Het spinnen van fijn gesponnen draad. In de regel was dit één- of tweedraads dik. Volgens de informant van Q 98 werd onder ø̄fijn spinnenø̄ verstaan dat het fijne garen ook driedraads dik kon zijn en van de beste kwaliteit wol. [N 34, C1]
II-7
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluu.m (L289b Leuken)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
uitleggen:
oetlège (L289b Leuken)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwiǝl (L289b Leuken),
velours:
flūr (L289b Leuken)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|