29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L289b Leuken)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
19891 |
gloeien |
gloeien:
gløi̯ə (L289b Leuken)
|
gloeien
III-2-1
|
19834 |
goede kamer, ontvangkamer |
goede kamer:
gōi̯kāmər (L289b Leuken)
|
huiskamer, pronkkamer
III-2-1
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxētǝ (L289b Leuken)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
goojigheit (L289b Leuken)
|
goedheid
III-1-4
|
19155 |
goedigheid |
goedigheid:
gootigheit (L289b Leuken)
|
goedigheid
III-1-4
|
19145 |
goedsmoeds, welgemoed |
goedig:
gootig (L289b Leuken)
|
goedig
III-1-4
|
18954 |
goedzak |
bluts:
bluts (L289b Leuken),
goede sok:
gooje zok (L289b Leuken),
klootje:
kluuëtje (L289b Leuken),
kuis:
kui-jes (L289b Leuken),
lobbes:
löbbes (L289b Leuken),
slofferd:
slóffert (L289b Leuken)
|
goedaardig mannetje || goedig mens || goedzak || goeierik || lobbes, goedzak
III-1-4
|
17903 |
gooien |
guizen:
goeze (L289b Leuken),
WLD (met aantekeningen)
goeze (L289b Leuken),
smijten:
WLD (met aantekeningen)
smiete (L289b Leuken)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
pompensteen:
po.mpəsteͅi̯.n (L289b Leuken),
pompsteen:
po.mpsteͅi̯.n (L289b Leuken)
|
gootsteen
III-2-1
|