e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

Gevonden: 2725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halve stuiver knabje: knepke (Leuken) halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)] III-3-1
halve-centstuk oortje: örtje (Leuken) halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)] III-3-1
ham, hesp hesp: Di-j hésp hingtj nog te ruîke inne schouw  hésp (Leuken), hespenschink: hespeschînk (Leuken) ham III-2-3
handbeschermer handlap: hantlap (Leuken), handleer: hantlē̜r (Leuken) Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.] II-9
handcultivator cultivator: køltivātǝr (Leuken) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handen (kindernamen) polletjes: poeleke ?? (Leuken) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Leuken), klauwen: klouwe (Leuken) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld handgeld: hand geldj (Leuken) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
handhei handhei: hanthɛj (Leuken) Handgereedschap om palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn aangebracht. Zie ook afb. 26. [N 31, 5b; monogr.] II-9
handig handig: hendjig (Leuken) handig III-1-4