e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het huwelijk ontbinden vaneengaan: vanéngaon (Leunen) scheiden III-2-2
het kalf afdraaien afdraaien: āfdrɛjǝ (Leunen) Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a] I-11
het land aftreden aftreden: áftrę̄i̯ǝ (Leunen) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het ruggemerg doorsnijden of -steken knikken: knekǝn (Leunen) Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.] II-1
het vlees in stukken snijden afsteken: āfstēkǝn (Leunen), uitereensnijden: ytǝrēn snɛjǝn (Leunen) Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.] II-1
het vlees laten besterven versterven: vǝrstɛrvǝn (Leunen) Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.] II-1
het vuur aansteken aansteken: ánstaeke (Leunen), Gillie het dat vuurke ángestòkt  ánstaeke (Leunen), aanstoken: anstoke (Leunen) aansteken || aanstoken [SGV (1914)] || doen ontsteken/ vlam vatten III-2-1
het vuur doven uit laten gaan: de kachel uut laoten gaon (Leunen), uitdoen: Ge mòt de lámp ientieds uutdo‰n  uutdoēn (Leunen) (uit)doven || doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
hete bliksem hete bliksem: hettenbliksem (Leunen) stamppot van aardappelen met peren of appelen III-2-3
heten heten: haete (Leunen), hête (Leunen) heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)] III-2-2