id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24651 | klokje (alg.) | weiklokje: campanula patula wejklökske (Leunen) | weideklokje III-4-3 |
18230 | klomp | huifklomp: hoefklompe (Leunen), klomp: hoeëg klómpe (Leunen), klōmp (Leunen) | Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] II-12, III-1-3 |
32352 | klompenmaker | klompenmaker: klōmpǝmē̜kǝr (Leunen) | De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.] II-12 |
32448 | klompriem | klompenbandje: klōmpǝbē̜ntjǝ (Leunen), tuigleer: tȳxlē̜r (Leunen) | Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.] II-12 |
18245 | klompschoen | bandjesklomp: bendjes klómpe (Leunen), lage klomp: lieëg klómpe (Leunen) | Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] III-1-3 |
32449 | klompspijkertje | klompennagel: klōmpǝnāgǝl (Leunen) | Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12 |
20531 | klonteren | klonteren: kloontere (Leunen) | klonteren III-2-3 |
19405 | klopper, garde | kloprijsje: klopriēske (Leunen), rijsje: Van dunne geschilde berketakjes maakte men vroeger een bundeltje en dit gebruikte men dan als garde riēske (Leunen) | soort garde || voorloper van de moderne garde, klopper III-2-1 |
18120 | kloven | doorhouwen: dørhǫwǝn (Leunen) | Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1 |
33675 | kluit aarde | kluit: klyt (Leunen), klȳt (Leunen) | [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8 |