24418 |
langpootmug |
glazenwasser:
glazewâsser (L211p Leunen),
langpoot:
langpoeët (L211p Leunen)
|
langpootmug
III-4-2
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langshuis:
laŋshȳs (L211p Leunen)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantɛ̄rn (L211p Leunen),
lântaern (L211p Leunen),
lucht:
De karlucht en de stallucht mòtte nog werre naogezi‰n Groeëte lucht, klaen licht: een grote mond, maar weinig prestatie \'n Lucht zònder licht: gezegde voor een dom persoon
lucht (L211p Leunen)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24420 |
larve van de libel |
sprok:
sprok (L211p Leunen)
|
larve vd libel
III-4-2
|
18980 |
laster |
laster:
laster (L211p Leunen)
|
laster [SGV (1914)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lastig (L211p Leunen)
|
lastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L211p Leunen
[(meervoud: latǝr)]
)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
30234 |
latei |
latei:
latęj (L211p Leunen)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
loaten (L211p Leunen)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
laow (L211p Leunen)
|
lauw, tussen warm en koud
III-4-4
|