24342 |
libel en waterjuffer |
glazenmaker:
glazemaeker (L211p Leunen),
glazensnijder:
glazesneejer (L211p Leunen)
|
libel, glazenmaker
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L211p Leunen)
|
lichaam [SGV (1914)]
III-1-1
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
lijwater (L211p Leunen)
|
leewater [SGV (1914)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
licht (L211p Leunen)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtboom:
lext˱bǫǝm (L211p Leunen)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
licht:
lext (L211p Leunen)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavelgrond:
zāvǝlgrōnt (L211p Leunen)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
26526 |
lichten |
bijhouden:
be̜jhaldǝ (L211p Leunen),
lichten:
lextǝ (L211p Leunen)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kommerlijk:
kummelek (L211p Leunen),
kregel:
kregel (L211p Leunen),
lichtgeraakt:
lichtgerakt (L211p Leunen),
spinnorrig:
cf. WNT IX, kol. 2169 s.v. "norrig". Zie "norsch"(zeer onvrienlijk, een slecht humeur toonenende ....)
spinnörig (L211p Leunen)
|
korzelig, kregelig, kort aangebonden || korzelig, lastig, kribbig, lichtgeraakt || kregel [SGV (1914)] || lichtgeraakt [SGV (1914)]
III-1-4
|
26533 |
lichtsteunpunt |
brug:
brøx (L211p Leunen)
|
De balk die de lichtboom aan één zijde ondersteunt. Zie ook afb. 85. [N O, 23k]
II-3
|