e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis achterhuis: ɛxtǝrhys (Leunen) Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6
bedroefd bedroefd: bedruufd (Leunen), droevig: drūveg (Leunen) bedroefd [SGV (1914)] || droevig, treurig III-1-4
bedsprei overdeken: aoverdeke (Leunen, ... ), stikdeken: stikdeke (Leunen, ... ) gewatteerde deken/sprei || gewatteerde gestikte deken || sprei III-2-1
beestachtig persoon; beestachtig beest: bieëst (Leunen), beestachtig: bieëstaechtig (Leunen) beestachtig || laag, gemeen, niet te vertrouwen persoon III-1-4
beet beet: bēt (Leunen, ... ) De plaats waar de ene kam tussen twee andere kammen of spillen grijpt. [N O, 11a] || De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o] II-3
beet, hap beet: biet (Leunen), Dn hoond haaj dn di‰f go‰d gebete en bezörgde m ennen flinke bieët ien t bieën  bieët (Leunen), ennen goejen biet r an hebbe  biet (Leunen), Nimt már enne goejen bieët van dén lekkeren áppel  bieët (Leunen), houw: haaw (Leunen), biet már enne flinken haaw uut dn áppel  haaw (Leunen) beet || hap III-2-3
beetje, een weinig ietsje: ietskes (Leunen), smoek: Men spreekt van: ne smoek geld = n vrij grote hoeveelheid geld. (smoek zal echter wel verwant zijn aan smak).  ⁄ne smoek (Leunen) beetje, een weinig || kleine hoeveelheid van iets [DC 31 (1959)] III-4-4
begeerlijk begeerlijk: begèrlik (Leunen) begeerlijk [SGV (1914)] III-1-4
begeerte begeerte: begért (Leunen) begeerte III-1-4
begerig begerig: begerrig (Leunen), begérreg (Leunen) begeerig [SGV (1914)] || begerig, hebzuchtig III-1-4