33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
ɛxtǝrhys (L211p Leunen)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedruufd (L211p Leunen),
droevig:
drūveg (L211p Leunen)
|
bedroefd [SGV (1914)] || droevig, treurig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
overdeken:
aoverdeke (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
stikdeken:
stikdeke (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
gewatteerde deken/sprei || gewatteerde gestikte deken || sprei
III-2-1
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
bieëst (L211p Leunen),
beestachtig:
bieëstaechtig (L211p Leunen)
|
beestachtig || laag, gemeen, niet te vertrouwen persoon
III-1-4
|
20933 |
beet |
beet:
bēt (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
De plaats waar de ene kam tussen twee andere kammen of spillen grijpt. [N O, 11a] || De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o]
II-3
|
20487 |
beet, hap |
beet:
biet (L211p Leunen),
Dn hoond haaj dn di‰f go‰d gebete en bezörgde m ennen flinke bieët ien t bieën
bieët (L211p Leunen),
ennen goejen biet r an hebbe
biet (L211p Leunen),
Nimt már enne goejen bieët van dén lekkeren áppel
bieët (L211p Leunen),
houw:
haaw (L211p Leunen),
biet már enne flinken haaw uut dn áppel
haaw (L211p Leunen)
|
beet || hap
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
ietsje:
ietskes (L211p Leunen),
smoek:
Men spreekt van: ne smoek geld = n vrij grote hoeveelheid geld. (smoek zal echter wel verwant zijn aan smak).
⁄ne smoek (L211p Leunen)
|
beetje, een weinig || kleine hoeveelheid van iets [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begèrlik (L211p Leunen)
|
begeerlijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
18993 |
begeerte |
begeerte:
begért (L211p Leunen)
|
begeerte
III-1-4
|
18997 |
begerig |
begerig:
begerrig (L211p Leunen),
begérreg (L211p Leunen)
|
begeerig [SGV (1914)] || begerig, hebzuchtig
III-1-4
|