24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
peddestōēl (L211p Leunen)
|
paddestoel [SGV (1914)]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
en neej pak (L211p Leunen),
pak (L211p Leunen)
|
pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
aol (L211p Leunen),
oal (L211p Leunen),
paling:
paoling (L211p Leunen),
poaling (L211p Leunen)
|
aal [SGV (1914)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
palmbömke (L211p Leunen),
palmstruik:
palmstroek (L211p Leunen)
|
palmboompje, buxusstruikje
III-4-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
moor:
mōr (L211p Leunen),
tuit:
tø̜jt (L211p Leunen)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
22842 |
pandverbeuren |
pandverbeuren:
pandverbeure (L211p Leunen)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
30283 |
paneel |
paneel:
pǝniǝl (L211p Leunen)
|
Het min of meer rechthoekige, houten vlak dat door de stijlen en regels wordt omlijst. Zie ook afb. 170 en het lemma ɛpaneelɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 56, 130a; monogr.]
II-12
|
20841 |
paneermeel |
paneermeel:
penieërmael (L211p Leunen)
|
paneermeel
III-2-3
|
20858 |
panharing |
braadharing:
braojherring (L211p Leunen),
panharing:
groene haring om in de pan te bakken
panherring (L211p Leunen)
|
panharing
III-2-3
|
31727 |
panlat |
panlat:
panlat (L211p Leunen)
|
Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.]
II-12
|