24223 |
patrijs |
patrijs:
petriēs (L211p Leunen)
|
patrijs
III-4-1
|
23285 |
paus |
paus:
paus (L211p Leunen)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
19243 |
pauzeren |
pozen:
poeëze (L211p Leunen)
|
rusten, pauzeren
III-1-4
|
33492 |
peer, soorten |
bergamotpeer:
fijne handpeer
baergamotpaer (L211p Leunen),
bommelpeer:
bòmmelpaer (L211p Leunen),
juttepeer:
juddepaer (L211p Leunen),
maagdenpeer:
sappige peer met bruine schil
maagdepaer (L211p Leunen),
peer:
paer (L211p Leunen),
suikerpeer:
zoete ronde peersoort
soekerpeer (L211p Leunen),
wijnpeer:
wienpaer (L211p Leunen),
winterklots:
saint remy
winterklots (L211p Leunen),
wringpeer:
vringpaer (L211p Leunen)
|
juttepeer || peer || peer, soort || stoofpeer || stoofpeer, soort || suikerpeer || wijnpeer
I-7
|
20414 |
peetoom |
peter:
peter (L211p Leunen)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
geul:
gäöl (L211p Leunen),
vroeger
gèùl (L211p Leunen),
meter:
maeter (L211p Leunen),
meter (L211p Leunen)
|
meter || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L211p Leunen),
zoutwater:
As ge wet, water vlaes ge ien de kuup het, kunde t zâltwater r nor make: wanneer men weet wat er gaat gebeuren, kan men passende maatregelen nemen
zâltwater (L211p Leunen)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] || pekel
II-1, III-2-3
|
25454 |
pekelkuip |
spekkuip:
spɛkȳp (L211p Leunen)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
26039 |
penbalk |
pinbalk:
penbalk (L211p Leunen)
|
De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.]
II-3
|
26233 |
pensteen |
pinsteen:
penstiǝn (L211p Leunen)
|
De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88]
II-3
|