34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
liem, liempje:
lim, limkǝ (L211p Leunen)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
tiks:
teks (L211p Leunen),
tiksje:
tekskǝ (L211p Leunen)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōēpe (L211p Leunen)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
schuifelen:
sxȳfǝlǝ (L211p Leunen)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (L211p Leunen)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met:
mɛt (L211p Leunen),
metje:
mɛtjǝ (L211p Leunen)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
liem:
lim (L211p Leunen),
liempje:
limkǝ (L211p Leunen)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pas(se)fiet (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
passevite || persende zeef
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
roest (L211p Leunen)
|
roest [SGV (1914)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
roeste (L211p Leunen)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|