id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18776 | streng | streen: strēn (Leunen) | Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7 |
19083 | streng (bn.) | streng: streng (Leunen) | streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4 |
18777 | streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] | streen: streen (Leunen) | streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3 |
29140 | strengen | karklingels: karklingels (Leunen), klingels: kleŋǝls (Leunen, ... ), repen: rēi̯pǝ (Leunen) | Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b] I-10, I-13 |
32649 | strijkbord, riester | riester: ristǝr (Leunen) | Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1 |
19666 | strijken | bègeln (d.): būgele (Leunen) | persend strijken III-2-1 |
19442 | strijkijzer | persijzer: pársiēzer (Leunen), strijkijzer: striekiēzer (Leunen) | strijkijzer || zwaar strijkijzer om te persen III-2-1 |
22085 | stro | strooi: stroi̯ (Leunen) | Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4 |
33126 | stro binden | binden: bindǝ (Leunen) | Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4 |
21093 | stroef | sleeuw: slei tand (Leunen), stroef: stroef (Leunen) | sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef (een ~ man) [SGV (1914)] III-2-3, III-3-1 |