20847 |
suiker |
suiker:
soeker (L211p Leunen),
Ge vángt mieër vli‰ge mit n lepelke soeker as mit n tas eek: met zachtheid bereikt men meer, dan met gestrengheid Vreeje is net soeker: nie zó zuËt, már wel zó geráffenieërd
soeker (L211p Leunen)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbit (L211p Leunen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
klontjesmik:
klöntjes mik (L211p Leunen),
klontjesweg:
kleuntjesweg (L211p Leunen)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || kandijbrood
III-2-3
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
Zó klaor as n kleuntje: volkomen duidelijk zijn
kleuntje (L211p Leunen),
suikerklontje:
soekerkleuntje (L211p Leunen)
|
blokje candijsuiker || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
soekeroeëm(e) (L211p Leunen),
soekeroeëme (L211p Leunen)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] || suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertante:
soekertante (L211p Leunen)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33325 |
t-vormige hoeve |
warshuis:
wɛrshys (L211p Leunen)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Een pannekoek, die zonder gist gebakken wordt en daaom plat, vast en taai is
laerenties (L211p Leunen)
|
taaie pannekoek
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
toart (L211p Leunen)
|
taart [SGV (1914)]
III-2-3
|
26305 |
taats van de kleine spil |
taats:
tāts (L211p Leunen)
|
Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24]
II-3
|