33969 |
borstriem |
zeel:
zēǝl (L211p Leunen)
|
I-10
|
29975 |
borstwering |
borstwerk:
bǫrstwęrǝk (L211p Leunen),
leuning:
lø̄neŋ (L211p Leunen)
|
Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L211p Leunen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
bǫt (L211p Leunen)
|
Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L211p Leunen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
enne ángekleejden bòttrám: een belegde boterham Ennen bóttrám mit tevreejenheid Groeëte bòttrámme klaen kunne make: een grote mond hebben maar niks presteren
bòttrám (L211p Leunen)
|
boterham
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bám (L211p Leunen)
|
kinderwoord voor een boterham
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
smoutboterham:
smâltbòtterhám (L211p Leunen)
|
brood met alleen wat vet als beleg
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
boxmeerse boterham:
bòksmérsen bòttrám (L211p Leunen)
|
twee gesneden witbrood met één snee roggebrood er tussen en beleg
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
boterhammenworst:
bòttrámmewaorst (L211p Leunen)
|
boterhamworst
III-2-3
|