25401 |
de huid oprollen |
vel opvouwen:
vɛl ǫpvājǝn (L211p Leunen)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de middenvoor) uitbouwen:
yt˱bǫu̯ǝ (L211p Leunen)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
ǫphaldǝ (L211p Leunen)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
(de koe) løt lōǝpǝ (L211p Leunen)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
25436 |
de organen verwijderen |
uithalen:
ythālǝn (L211p Leunen)
|
Als het dier opgehangen is, snijdt de slachter de buik open, waarna hij de ingewanden verwijdert. Daarna haalt hij de organen (hart, lever e.d.) eruit. Zie ook het lemma ''ingewanden verwijderen''. [N 28, 87]
II-1
|
25400 |
de poten spannen |
ophaken:
ophø̄kǝn (L211p Leunen)
|
Bij het afhuiden van de billen en de borst brengt men de linkerpoten, evenals de rechterpoten, naar elkaar toe, waardoor de huid strak gaat staan, wat het afhuiden vergemakkelijkt. Sommige slachters binden de beide poten aan elkaar vast of houden ze met haken bijeen, zodat ze beide handen vrij hebben; andere trekken de ene poot in de richting van de andere en houden hem dan tijdens het afhuiden vast. [N 28, 53]
II-1
|
25381 |
de slokdarm afsluiten |
lossen:
losǝn (L211p Leunen)
|
Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77]
II-1
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opstoten:
ǫpstōtǝ (L211p Leunen)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwselen:
de wesch blauwsele (L211p Leunen)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blaeke (L211p Leunen)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|