20045 |
duizendschoon |
violet:
dianthus barbatus
flet (L211p Leunen)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
dörven (L211p Leunen)
|
durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
dutje (L211p Leunen),
een dutje dōēn (L211p Leunen)
|
middagdutje [SGV (1914)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
dowe (L211p Leunen)
|
duwen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxęi̯ǝ (L211p Leunen)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
dwersdrīēve (L211p Leunen)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
dwersdriever (L211p Leunen),
dwarsklepel:
dwersklippel (L211p Leunen),
dwarsknuppel:
dwersknippel (L211p Leunen),
dwarskop:
dwerskop (L211p Leunen),
warsdrijver:
wérsdriēver (L211p Leunen),
warskop:
werskop (L211p Leunen),
wérskop (L211p Leunen)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || dwarsdrijver, stijfkop || weerbarstig persoon || weersbarstig persoon
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dwael (L211p Leunen),
dwēͅl (L211p Leunen)
|
dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
aandweilen:
ándwaele (L211p Leunen),
dweilen:
dwaele (L211p Leunen),
dwēͅlə (L211p Leunen)
|
aandweilen || dweilen, schoonmaken met een dweil || stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (L211p Leunen)
|
dwingen
III-1-4
|