21177 |
gracht |
gracht:
sloot = graaf
gracht (L211p Leunen)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20137 |
graf |
graf:
graf (L211p Leunen)
|
graf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20228 |
grafsteen |
steen:
stieën (L211p Leunen)
|
grafsteen, zerk
III-2-2
|
19331 |
grapjas |
floeperd:
floeperd (L211p Leunen),
oelewapper:
oelewápper (L211p Leunen)
|
grapjas || snaak, grapjas
III-1-4
|
19208 |
grappig |
grappig:
grappig (L211p Leunen)
|
grappig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
gras (L211p Leunen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooiwei:
hø̜̄i̯węi̯ (L211p Leunen)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
33661 |
grasland |
groes:
grūs (L211p Leunen)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
24159 |
graspieper |
taats:
anthus pratensis
taats (L211p Leunen),
wijntapper:
anthus pratensis
wiendtöpper (L211p Leunen)
|
graspieper
III-4-1
|
32852 |
grasspriet |
spiertje:
spirkǝ (L211p Leunen)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|