21413 |
hard schreeuwen |
hel tuiten:
hel tōēten (L324a Leveroy)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25027 |
hard, luid |
hel:
helle (L324a Leveroy)
|
hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)]
III-4-4
|
20797 |
haring |
haring:
heiring (L324a Leveroy)
|
haring [DC 02 (1932)]
III-2-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis zeen (L324a Leveroy)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
heggenmus:
hèGəmös (L324a Leveroy)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24458 |
hermelijn |
wezel:
wēzəl (L324a Leveroy)
|
hermelijn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17645 |
heup |
heup:
heupen (L324a Leveroy)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L324a Leveroy)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hae aartj nou zie vader (L324a Leveroy)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
de hik höbbe (L324a Leveroy)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|