17701 |
ingewanden |
gedarmte:
gedermtj (L324a Leveroy)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22435 |
jarig zijn |
verjaren:
hae verjŏŭrtj mörgen (L324a Leveroy)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jèùk (L324a Leveroy)
|
jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jèùke (L324a Leveroy)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L324a Leveroy, ...
L324a Leveroy),
jòng (L324a Leveroy)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (L324a Leveroy),
jòng (L324a Leveroy, ...
L324a Leveroy),
liefste:
leestə (L324a Leveroy, ...
L324a Leveroy),
vrijer:
vriejər (L324a Leveroy),
vrīējər (L324a Leveroy)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstoandje (L324a Leveroy)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L324a Leveroy)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raak (L324a Leveroy)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (L324a Leveroy),
op zijn kop kunnen de luizen schaatsen:
op ziene kop kinne de luus sjaatse (L324a Leveroy),
volle maan:
volle maon (L324a Leveroy)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|