18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeve (L324a Leveroy),
zien naas snoeve (L324a Leveroy)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20157 |
zoogbroeder; niet te gebruiken |
pleegbroer:
pleegbroor? (L324a Leveroy, ...
L324a Leveroy)
|
zoogbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20158 |
zoogzuster; niet te gebruiken |
pleegzuster:
pleegzöstər? (L324a Leveroy)
|
zoogzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L324a Leveroy),
jòng (L324a Leveroy, ...
L324a Leveroy),
zoon:
zoon (L324a Leveroy)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zōt (L324a Leveroy)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L324a Leveroy)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
trekken:
trèkke (L324a Leveroy),
zuiken:
zoeke (L324a Leveroy),
zoeken (L324a Leveroy)
|
zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoor stuujt mich op (L324a Leveroy),
t zoor stêûtj mich òp (L324a Leveroy)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zöstər (L324a Leveroy),
neen
zuster (L324a Leveroy),
zöstər (L324a Leveroy)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
opstoten, het zuur stoot mij op:
t zoor stuujt mich op (L324a Leveroy),
t zoor stêûtj mich òp (L324a Leveroy)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|