e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met kleine stapjes lopen trippelen: i.e. met kleine passen gaan.  trippele (Limbricht) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Limbricht) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met tussenpozen regenen het zijn bijzen: Nb. sjoelen = sjoele (ww.) = van uit de regen onder het droge komen.  ⁄t zeen buuje (Limbricht) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
metalen deel van de mathaak haak: hǭk (Limbricht) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
metalen scheplepel varkenspan: vɛrkǝspan (Limbricht) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metalen tongetjes bramen: brǭmǝ(n) (Limbricht) De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3
metalen uiteinde van een schoenveter malie: maalje (Limbricht) metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3
metselaar metselaar: mɛ ̝tsǝlē̜r (Limbricht) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
middag (s middags) middag: middəch (Limbricht) middag [RND] III-4-4
middagmaal middageten: middigaete (Limbricht) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3