26051 |
berrie |
karboom:
(mv)
karbø̜i̯m (L434p Limbricht),
voorboom:
vø̄rbǫu̯m (L434p Limbricht),
(mv)
vø̄rbø̜i̯m (L434p Limbricht)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muizenkeutelen:
Syst. WBD
besjuut mit moezekeutele (L434p Limbricht, ...
L434p Limbricht)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
beschuit:
Syst. WBD
besjuut (L434p Limbricht)
|
Beschuitbollen, éénmaal gebakken en niet doorgesneden (bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
Syst. WBD
besjuutepap (L434p Limbricht)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31705 |
beslagbijl |
beslaanbijl:
bǝšlǭnbīǝl (L434p Limbricht)
|
Korte, brede bijl met een vouw, waarvan het huis niet in het midden van het vlak van de bijl ligt, maar enigszins zijdelings, zodat een van de twee zijden van het blad geheel plat is. Met de beslagbijl kan men zuiver in de lengterichting langs een boomstam slaan. Zie ook afb. 5. De beslagbijl wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De houtzager gebruikt hem bijvoorbeeld om stammen vierkant te hakken en de wagenmaker om uit ruw hout bestaande onderdelen als spaken, rongen en naven hun eerste vorm te geven. [N 50, 18a; N 75, 114e; N G, 41; N G, 42a, add.; N 53, 89a, add.; monogr.]
II-12
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vas waer (L434p Limbricht)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
betalen:
betale (L434p Limbricht),
over de brug komen:
euver de brök kômme (L434p Limbricht)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de lôch betrèk (L434p Limbricht)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31759 |
beugelzaag |
beugelzeeg:
bø̄gǝlzē̜x (L434p Limbricht)
|
Handzaag, bestaande uit een boogvormige, metalen beugel waarin een, meestal grofgetand zaagblad kan worden gespannen. De zaag wordt onder meer gebruikt om brandhout te zagen, palen in te korten, etc. [N 53, 6a; N 75, 116b; N G, 22a; monogr.]
II-12
|
24561 |
beuk |
beukenboom:
-
beukebaum (L434p Limbricht)
|
beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|