e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbrengst van een aardappelstruik struik: štrūk (Limbricht) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
openbare verkoop openbaar verkocht (volt.deelw.): Opm. openbare verkoping = openbare verkoup.  wurd openbaar verkoch (Limbricht), verkoop bij opbod: verkoup bie opbod (Limbricht) openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)] III-3-1
openbroek met linten boks: bóks (Limbricht) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] III-1-3
opgroeiend jong kipje pul: pø̜l (Limbricht) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
opklaren klaar worden: klaor waere (Limbricht), optrekken: optrèkke (Limbricht) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opper huist: hūs (Limbricht) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen opstoten: zoer opstoote (Limbricht), rupsen: röpsje (Limbricht) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Limbricht), ǫpštɛ̄kǝr (Limbricht) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optasser bermer: bɛrmǝr (Limbricht), lader: lāi̯ǝr (Limbricht) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optillen oplichten: òpløXtə (Limbricht) optillen [RND] III-1-2