22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
ein raodsel (L434p Limbricht),
ein rötselke (L434p Limbricht)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (L434p Limbricht
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
31772 |
raamzaag |
fineerzeeg:
fǝnē̜rzē̜x (L434p Limbricht),
raamzeeg:
rāmzē̜x (L434p Limbricht)
|
Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.]
II-12
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (L434p Limbricht),
vreemd:
vrèmd (L434p Limbricht)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
19224 |
raden |
raden:
raoe (L434p Limbricht)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18167 |
rafel |
pluis:
pluus (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
remmelaer (L434p Limbricht)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
18413 |
rand van een hoed |
luif:
luif (L434p Limbricht)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L434p Limbricht),
rǭpǝ (L434p Limbricht)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L434p Limbricht)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|