e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raadsel(tje) raadsel(tje): ein raodsel (Limbricht), ein rötselke (Limbricht) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raam venster: venstǝr (Limbricht  [(+)]  ) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raamzaag fineerzeeg: fǝnē̜rzē̜x (Limbricht), raamzeeg: rāmzē̜x (Limbricht) Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.] II-12
raar, vreemd raar: raar (Limbricht), vreemd: vrèmd (Limbricht) raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)] III-1-4
raden raden: raoe (Limbricht) raden [N 07 (1961)] III-3-2
rafel pluis: pluus (Limbricht) Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] III-1-3
rammelaar rammelaar: remmelaer (Limbricht) konijn, mannetje [DC 04 (1936)] III-2-1
rand van een hoed luif: luif (Limbricht) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
rapen rapen: rāpǝ (Limbricht), rǭpǝ (Limbricht) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Limbricht) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1