31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L434p Limbricht)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (L434p Limbricht)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
B.v. blief mit dien fikke dao van aaf.
fikke (L434p Limbricht),
knoemelen:
B.v. haut dien knoemele bie dich.
knoemele (L434p Limbricht),
tien geboden:
teen gebaoe (L434p Limbricht)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boukveink (L434p Limbricht),
boukvènk (L434p Limbricht)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20727 |
vlaai |
vla:
Syst. WBD
vla (L434p Limbricht)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
Syst. WBD
toesjlaag (L434p Limbricht)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvla:
Syst. WBD
lödderkesvla (L434p Limbricht)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. WBD
sjpies (L434p Limbricht)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlaasjoou̯tel (L434p Limbricht)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merköf (L434p Limbricht),
merrköff (L434p Limbricht),
mérköf (L434p Limbricht)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai
III-4-1
|