33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
buš (L434p Limbricht),
bussel:
bø̜sǝl (L434p Limbricht),
schoof:
šǫu̯f (L434p Limbricht)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustehauwer (L434p Limbricht)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kapoets:
kapoetsj (L434p Limbricht)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
castreren:
kastrɛi̯rǝ (L434p Limbricht),
snijden:
šnii̯ǝ (L434p Limbricht)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
21451 |
cent |
cent:
cent (L434p Limbricht)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31926 |
centerboor |
centerboor:
sɛntǝrbǭr (L434p Limbricht)
|
Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.]
II-12
|
21539 |
centiem |
centiem:
⁄ne sentiem (L434p Limbricht)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
dreugwoosj (L434p Limbricht)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24406 |
cocon |
pop:
pop (L434p Limbricht)
|
cocon [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18518 |
colbertjasje |
jasje:
jeske (L434p Limbricht)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|