32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (L434p Limbricht
[(pl ę̄gǝ)]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
34142 |
de grond omwoelen |
moren:
mǭrǝ (L434p Limbricht)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
ǫphau̯wǝ (L434p Limbricht)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lǭtǝ lǫu̯pǝ (L434p Limbricht)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
19785 |
de was invochten |
sprinkelen:
sprenkelen
sjprinkele (L434p Limbricht)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
laten dekken:
lǭtǝ dękǝ (L434p Limbricht)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜ǝ (L434p Limbricht)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
34060 |
dekbare vaars |
rind:
rɛntj (L434p Limbricht)
|
Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21]
I-11
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L434p Limbricht)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
fuik:
foek (L434p Limbricht)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|