32689 |
het land aftreden |
aftreden:
āftrę̄ǝ (L434p Limbricht)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
21436 |
het volle bedrag |
het volle pond:
⁄t volle pôndj (L434p Limbricht)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
de kachel douve (L434p Limbricht),
laten uitgaan:
laote oet gaon (L434p Limbricht)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
appelenprul:
Syst. WBD
appelepröl (L434p Limbricht),
hete bliksem:
Syst. WBD
heite bliksem (L434p Limbricht)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
hoppertje:
høpǝrkǝ (L434p Limbricht)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17776 |
hiel |
vers:
vaesj (L434p Limbricht)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hae aart nao zie vader (L434p Limbricht),
hij is juist zijn vader wie twee druppelen water:
hae is jus zie vader wie twee dröppele water (L434p Limbricht),
hij is krek zijn vader:
hae is krek zie vader (L434p Limbricht)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L434p Limbricht)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
hout (L434p Limbricht)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
houd (L434p Limbricht),
ô.ṭ (L434p Limbricht)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|