17573 |
kruin |
kruin:
kruun (Q104a Limmel)
|
kruin [SGV (1914)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruus (Q104a Limmel)
|
kruis [SGV (1914)]
III-3-3
|
26823 |
kruiwagen |
betonkruikar:
bǝtǫnkrǫwkār (Q104a Limmel)
|
Wagen bestaande uit een lage bak waaronder twee burries zijn gemonteerd. Aan de voorzijde is tussen de burries een wiel aangebracht, terwijl de achterste uiteinden worden gebruikt om de kar op te tillen en vooruit te duwen. De kruiwagen wordt op de bouwplaats voor verschillende doeleinden gebruikt. Dit lemma is dan ook onderverdeeld in: a. benamingen voor een kruiwagen voor het vervoer van specie, beton, kalk etc.; b. benamingen voor een kruiwagen voor het vervoer van aarde; c. termen voor het transport van (metsel)stenen. De woordtypen 'bakkruikar', 'planken kruikar', 'bakschurgkar', 'toeë schurgkar', 'planken' 'kruiwagen', 'metskruiwagen' en 'mouwtjeskruiwagel' zijn benamingen voor een metselaarskruiwagen met bak en twee demontabele zijplanken. Het woordtype 'Japanner' (Q 15, Q 35a) wordt gebruikt voor een van rubberen banden voorziene, tweewielige metalen betonstortkar ('Sito', pag. 33). [N 30, 22a; N 30, 22b; monogr.]
II-9
|
29960 |
kruizeel |
help:
hølǝp (Q104a Limmel)
|
Van touw of leer vervaardigde band waarmee kruiwagens omhoog worden gehouden tijdens het kruien. De lussen aan de uiteinden van het kruizeel worden daarbij om de handvatten van de burries bevestigd terwijl het middenstuk kruisvormig over de rug of ook enkel om de hals wordt gelegd. [N 30, 22c; monogr.]
II-9
|
17749 |
krullen |
krullen:
krolle (Q104a Limmel)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
kŭche (Q104a Limmel)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32341 |
kuip |
kuip:
kūp (Q104a Limmel)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (Q104a Limmel)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
kundig:
kŭndig (Q104a Limmel)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|