33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būǝnǝ (L355a Linde)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich hen n kaa op de borst (L355a Linde),
ich hen ne kaa op de bors` (L355a Linde),
ich hĕb eine kauw op de borst (L355a Linde)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L355a Linde)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L355a Linde)
|
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
flēreəs (L355a Linde)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (L355a Linde)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
20734 |
bosbessenvlaai |
bosberenvlaai:
Syst. Frings
boͅs˂bɛ̄rəvlāii̯ (L355a Linde),
walberenvlaai:
Syst. Frings
wālbɛ̄rəvlāii̯ (L355a Linde)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L355a Linde)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. Frings
bōtəram (L355a Linde)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo-tje:
Syst. Frings
bōkə (L355a Linde)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|