18245 |
klompschoen |
klonk:
klunk (P046p Linkhout)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19469 |
kluit |
briket:
briketten (P046p Linkhout)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P046p Linkhout)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21347 |
knecht |
knecht:
kneͅXt (P046p Linkhout)
|
knecht [ZND m]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
bouwman:
bǫman (P046p Linkhout),
knecht:
knęxt (P046p Linkhout)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitsen (P046p Linkhout)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitsen (P046p Linkhout)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
21058 |
kneuzen |
nutsen:
nutse (P046p Linkhout)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
knei (P046p Linkhout),
knɛ. (P046p Linkhout)
|
knie [RND], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knębant (P046p Linkhout)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|