e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linkhout

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paren van de duiven paren: pōͅrə (Linkhout) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
pasgeboren kalf nuchtere mutten: nøxtǝrǝ mø.tǝ (Linkhout) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pashamer vonderhamel: vǫndǝrhāmǝl (Linkhout) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
pastoor pastoor (<lat.): pəstu:r (Linkhout), m  de pestoer (Linkhout) pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
pater pater (lat.): poͅ.ətəer (Linkhout) pater [RND] III-3-3
peen, wortel poten: poete (Linkhout) I-7
peetoom peteren: pēͅtərə (Linkhout), pêtere (Linkhout) peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante pee: kindertaal  péa (Linkhout), peet: peet (Linkhout), pījət (Linkhout) meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pekelkuip houten kuip: hotǝ kø̄p (Linkhout) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1
penbalk asbalk: asbalk (Linkhout) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3