30179 |
regels |
balken:
balǝkǝ (P046p Linkhout),
rijbanden:
rē̜ban (P046p Linkhout)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
den regen (P046p Linkhout),
rēgə (P046p Linkhout)
|
regen [ZND 23 (1937)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rēgəbōx (P046p Linkhout)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
beͅskə (P046p Linkhout)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(da zoe zeker as iet, da t ging )regelen (P046p Linkhout),
rēgənə (P046p Linkhout),
reͅəgənə (P046p Linkhout),
vallen:
vàlə (P046p Linkhout)
|
regenen [ZND m] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
rēgəjas (P046p Linkhout),
vrələrēgəjas (P046p Linkhout)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
regenbuis:
rēgǝbø̜js (P046p Linkhout)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
18712 |
regenpijpen |
broek:
broͅuk (P046p Linkhout)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
pirring (P046p Linkhout),
pərəŋ (P046p Linkhout),
worm:
wərm (P046p Linkhout)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24548 |
reseda |
rose dgypte (fr.):
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal
roezezjiep (P046p Linkhout)
|
[ZND 35 (1941)]
I-7
|