21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
dø͂ͅ`ven (P046p Linkhout)
|
Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
īǝn (P046p Linkhout)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gē.t (P046p Linkhout)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moederhond:
moeirhond (P046p Linkhout),
moierhond (P046p Linkhout),
teef:
teef (P046p Linkhout),
wijfje:
weͅfkə (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
ka’ten (P046p Linkhout)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P046p Linkhout)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrələklijər (P046p Linkhout)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
həmə (P046p Linkhout),
vrouwenhemd:
vroͅəhəmə (P046p Linkhout),
vrouwluihemd:
vrələhəmə (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
wijverhemd:
wēͅvərhəmə (P046p Linkhout)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gui̯ǝ grǫnt (P046p Linkhout),
labeurgrond:
labørgrǫnt (P046p Linkhout)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
tocht (P046p Linkhout)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|