18248 |
borstspeld |
borstspeld:
boͅstspeͅl (P046p Linkhout)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
bovenste stuk van de voordoek:
bovəstə stək van də vəreung (P046p Linkhout)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18528 |
borstzak(je) |
boventasje:
bōvəteͅskə (P046p Linkhout)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (P046p Linkhout),
bǫs (P046p Linkhout)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (P046p Linkhout),
wis:
węs (P046p Linkhout)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (P046p Linkhout)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
stuik[eggen]:
stø̜i̯k[eggen] (P046p Linkhout)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (P046p Linkhout),
bōǝtǝr (P046p Linkhout)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boteram (P046p Linkhout),
snee:
snee (P046p Linkhout),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
snee (P046p Linkhout)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boo (P046p Linkhout)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|