18953 |
braaf |
braaf:
braaf (P046p Linkhout),
ich wil es ziën of gij braaf zult zen (P046p Linkhout)
|
braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braakgrond:
brōkgrǫnt (P046p Linkhout),
vogelwei:
vō.gǝlwē̜ (P046p Linkhout),
vōgǝlwē̜ (P046p Linkhout)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braakdoorns:
brā.gdjø̄.n (P046p Linkhout),
doornebraak:
doornebraak (P046p Linkhout)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamberen:
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
broͅmbērə (P046p Linkhout)
|
braambes [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
bro.mbiǝ.rǝ (P046p Linkhout),
brǫmbērǝ (P046p Linkhout)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamberenbuist:
bromberenbuist (P046p Linkhout)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
brūə (P046p Linkhout),
vleesch braden (P046p Linkhout)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)], [ZND m]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
bry(3)̄əkə (P046p Linkhout),
gobbelen:
(gebelen) (P046p Linkhout),
kotsen:
kotse (P046p Linkhout),
nameten:
(noëmeten) (P046p Linkhout),
spuwen:
spawe (P046p Linkhout)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND m] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandwonde:
brandwon (P046p Linkhout)
|
een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branǝn (P046p Linkhout)
|
Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1
|