20288 |
grootvader |
grootvader:
groetvader (P046p Linkhout),
grote pa:
groete paa (P046p Linkhout),
grote va:
groete vaa (P046p Linkhout),
peetje:
peeke (P046p Linkhout)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlēx (P046p Linkhout),
winning:
weneŋ (P046p Linkhout)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hūp (P046p Linkhout)
|
hoop [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21508 |
grove stem |
zware stem:
een zwooer stem (P046p Linkhout)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19103 |
guit, schalk |
strop:
strop (P046p Linkhout)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulden (P046p Linkhout)
|
gulden [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
de gulde mes (P046p Linkhout)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
gaar:
goͅər (P046p Linkhout)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunnen (P046p Linkhout)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
schraal (weer):
sxroͅwəl wijər (P046p Linkhout)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|