e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linkhout

Overzicht

Gevonden: 2305
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hart hart: haet (Linkhout), hat (Linkhout), het (Linkhout), heͅt (Linkhout) Dat woord kwam uit zijn hart. [ZND 04 (1924)] || hart [RND], [ZND m] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a] I-11, III-1-1
hartelijk goed: ze hemmen ans goet ontvangen (Linkhout) Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
haver haver: hā.vǝr (Linkhout) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok stuik: stuik (Linkhout) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverbak: [haver]bak (Linkhout), haverkist: [haver]kist (Linkhout) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
heer heer: hi.ər (Linkhout) heer [RND] III-3-1
hees, schor hees: hīs (Linkhout) hees [ZND m] III-1-2
heet, hitsig heet: hīt (Linkhout) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heilige, zalige heilige: nen heilige (Linkhout) Heilige. [ZND 35 (1941)] III-3-3
heizeis vlagzeissem: flagzē̜sǝm (Linkhout) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8