19097 |
huilen (van droefheid) |
kweken:
hieje kwekde van mesere (P046p Linkhout)
|
Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hø͂ͅs (P046p Linkhout)
|
huis [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
geleg:
gǝlēx (P046p Linkhout)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
høͅi̯shau̯ən (P046p Linkhout)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mus (P046p Linkhout),
mys (P046p Linkhout)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
dries:
dreͅi̯s (P046p Linkhout),
groes:
groͅu̯s (P046p Linkhout)
|
I-7
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
geburen bidden:
znd 32, 71;
geburen beeën (P046p Linkhout)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
ijken:
ikken (P046p Linkhout)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ijsnagels (P046p Linkhout)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
eͅskēgəls (mv.) (P046p Linkhout),
ijskeigel (P046p Linkhout),
ijskegeltje:
Opm. ij = ai.
ijskegelke (P046p Linkhout),
ijspin:
eͅspenə (mv.) (P046p Linkhout),
ijspin (P046p Linkhout),
ijspinnetje:
ijspinneke (P046p Linkhout)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|