e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linne

Overzicht

Gevonden: 1331
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeugekooi baggenstal: baqǝštal (Linne) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zich haasten zich spoeden: os spooje (Linne) zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)] III-1-2
zicht zicht: zext (Linne) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Linne) ziek [ZND 39 (1942)] III-1-2
zien, kijken zien: zēn (Linne) zien [RND] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: ziealtuer (Linne) Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijkant: siekenj (Linne) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: pīē:n in-ne zīē:j (Linne) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] III-1-1
zijn pasen doen pasen houden: paose hoaje (Linne) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden pasen houden: paose hauje (Linne) De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3