20535 |
spetteren |
kissen:
kissə (P047p Loksbergen)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (P047p Loksbergen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
29336 |
spie - voor het hoofd |
spie:
spi (P047p Loksbergen)
|
De spie of stelschroef om het bovenste, halfcirkelvormige deel van het touwslagerswiel of spinnewiel vast te zetten. [N 48, 31c]
II-7
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
spirke treke (P047p Loksbergen),
spirke trekke (P047p Loksbergen)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] || Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nagelen (P047p Loksbergen)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
24379 |
spin |
spin:
spen (P047p Loksbergen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
29329 |
spinhaspel |
haspel:
haspǝl (P047p Loksbergen)
|
Het primitieve instrument in de vorm van een haspel of ratel waarmee men vroeger spon. Volgens de informant van L 265c werkt de ratel als volgt: men zet het vlas vast achter een haakje en vervolgens draait men de ratel. Iemand anders houdt de bos vlas vast en spint met de rechterhand. Het garen wordt rechtsom gedraaid, waarna men het op een bol rolt. Zie afb. 71. [N 48, 27a; N 48, 53b]
II-7
|
29330 |
spinhaspelbok |
staak:
stāk (P047p Loksbergen)
|
Bok of staak waaraan de spinhaspel is bevestigd. [N 48, 27b]
II-7
|
29333 |
spinklos |
haak:
hǭk (P047p Loksbergen)
|
Elk der ijzeren staven van voren tot een haak gebogen waarop een houten rol met inkervingen in geschoven is. Hierover loopt een drijfsnoer dat door middel van het snaarrad de staven of spinklossen aandrijft. Zie afb. 72. [N 48, 30a]
II-7
|
20121 |
spinnen |
ronken:
roŋkə (P047p Loksbergen),
snurken:
snərəkə (P047p Loksbergen),
spinnen:
spenǝ (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] || spinnen [Goossens 1b (1960)] || Uit lange vezels door draaien een spindraad of spingaren vormen door middel van een touwslagerswiel of spinhaspel en spinhaspelblok. Volgens de informant van L 265c gebeurt dit spinnen met de ratel of gebeurde dit vroeger met een stokje met haakje dat langs het been gedraaid werd. Het garen werd rechtsom gedraaid. De rechterhand hield de spindraad vast. Een persoon draaide, een ander hield vlas en spindraad vast. Zie afb. 74 en 75. [N 48, 35a]
II-7, III-2-1
|