17779 |
hersenen |
hosse:
høsə (P047p Loksbergen)
|
de hersenen [ZND m]
III-1-1
|
24321 |
hert, ree |
ree:
riə (P047p Loksbergen)
|
ree [ZND m]
III-4-2
|
23258 |
het angelus luiden |
angelus:
anjəløs lø͂ͅə (P047p Loksbergen),
tampen:
het tamt (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] || Het angelus luiden in de ochtend [de morgenklok?] [het luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29347 |
het garen oprollen |
opdraaien:
updrōwǝ (P047p Loksbergen)
|
Het garen oprollen. De spinner hield daarbij het einde van het garen vast en ging op de haspel toe, zodat het garen niet over de grond sleepte. [N 48, 51]
II-7
|
23990 |
het heilig oliesel ontvangen |
bediend zijn:
bədīēnt zən (P047p Loksbergen)
|
Het H. Oliesel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24058 |
het heilig oliesel toedienen |
bedienen:
bədīēnə (P047p Loksbergen)
|
Het H. Oliesel toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29651 |
het kleibed doornat maken |
de leem te plat maken:
dǝ lī̄jǝm tǝ plat mākǝ (P047p Loksbergen)
|
In Q 83 werden met behulp van een lepelboor (lęp\lbu\r) gaten in de klei gemaakt. Vervolgens werd water op de klei gegooid dat door de gaten in de klei trok. Daardoor werd de grond vers (vi\s) en beter te bekneden (b\knē̜\). [N 98, 63; N 98, 68; monogr.]
II-8
|
29655 |
het kleibed met de voeten treden |
treden:
trē (P047p Loksbergen)
|
[N 98, 67; monogr.]
II-8
|
29653 |
het kleibed omzetten |
doorzetten:
dø̜jrzętǝ (P047p Loksbergen)
|
[N 98, 65]
II-8
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
aftrē ̝ǝ (P047p Loksbergen)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|