24364 |
pissebed |
varken:
vèrkə (P047p Loksbergen),
varkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
varkentje (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kēͅn (P047p Loksbergen),
kééjən (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
k(tm)n (P047p Loksbergen),
ke͂ͅn (P047p Loksbergen),
kerntje:
kɛŋkə (P047p Loksbergen)
|
[RND 04] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
29675 |
plaan |
spaan:
spǭn (P047p Loksbergen)
|
Houten strijktoestel waarmee men de overtollige klei verwijderde en de vormbak dichtstreek en effen maakte. Zie afb. 21. [N 98, 78]
II-8
|
31326 |
plaatklem |
plooiijzer:
plū-ǝjē̜zǝr (P047p Loksbergen)
|
Werktuig waarmee men plaatijzer vastzet zodat dit gebogen kan worden. De plaatklem bestaat uit twee losse, of aan één eind met elkaar verbonden staven, die door één of meer schroeven of met behulp van een beugel tegen elkaar geperst kunnen worden. De plaatklem wordt in de bekken van de bankschroef vastgeklemd. Zie ook afb. 60. [N 33, 324]
II-11
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plèk máákə (P047p Loksbergen)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29313 |
plaats voor gereedschap |
schop:
sxǫp (P047p Loksbergen)
|
Naast de plek waar gehekeld wordt en de ruimte waar het spinnewiel gedraaid wordt, heeft men een aparte plaats voor het gereedschap. [N 48, 7c]
II-7
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfon (P047p Loksbergen)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
29355 |
plank van het hakenbord |
draaiplank:
drōplaŋk (P047p Loksbergen)
|
Plank van het hakenbord. Volgens de informant van L 265c is dit een plank met twee handvatten en drie gaten die over de handgrepen van de zwengels wordt geschoven en door twee man in een draaiende beweging kan worden gebracht. [N 48, 67c]
II-7
|
24531 |
plant (alg.) |
plant:
plant (P047p Loksbergen)
|
plant [ZND 44 (1946)]
III-4-3
|