30997 |
rand |
rand:
ránt (P047p Loksbergen)
|
De bovenste rand van de mand, meestal gevlochten uit de uiteinden van de rechtopstaande wissen. [N 40, 66]
II-12
|
24626 |
rank |
rijen:
rééjəs (P047p Loksbergen)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gèstəg (P047p Loksbergen)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (P047p Loksbergen)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19839 |
raspen |
raspen:
ràspə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rat (P047p Loksbergen)
|
rat [ZND m]
III-4-2
|
24767 |
ratelaar |
zoete steen:
zȳtǝ stijǝn (P047p Loksbergen)
|
Steen zonder klank, zeer breekbaar en veelal met scheuren erin. Volgens Coopman (pag. 64) wordt de term ratelaars altijd gebruikt samen met rammelaars. [N 98, 169; monogr.; N 31, 14 add.; N 30 add.]
II-8
|
31426 |
ratelboor, krekelboor |
racagnac:
rakǫjak (P047p Loksbergen)
|
Boorapparaat, bestaande uit een rechte spil en een dwars daarop staande hefboom. De spil is voorzien van een soort palrad. Aan de onderzijde ervan bevindt zich een boorhouder waarin een boorijzer kan worden geplaatst. Door de hefboom met de hand heen en weer te bewegen kan het boorijzer in een bepaalde richting worden gedraaid. De meeste ratelboren kunnen zowel links als rechts draaien. Het hele apparaat kan eventueel in een boorstelling worden geplaatst. Zie ook afb. 129. [N 33, 140; N 33, 142-143; N 33, 159; monogr.]
II-11
|
20529 |
rauw |
rauw:
roowə (P047p Loksbergen)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
fikfakken:
fikfakke (P047p Loksbergen),
ravotten:
ravotte (P047p Loksbergen)
|
Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|