25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (P047p Loksbergen)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
schofttijd:
sxǫfttēt (P047p Loksbergen)
|
Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.]
II-8
|
21092 |
schaften |
schoften:
schòftə (P047p Loksbergen),
sxǫftǝ (P047p Loksbergen)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.]
II-8, III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
vier uren:
vir yərə (P047p Loksbergen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schàn (P047p Loksbergen),
⁄t es ⁄n schan (P047p Loksbergen)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxōǝbzbū.r (P047p Loksbergen
[(uitgestorven)]
)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
21432 |
schatten |
puizen:
puizə (P047p Loksbergen)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
foens:
fòins (P047p Loksbergen),
gat:
gàt (P047p Loksbergen),
kut:
Ondeftig.
kut (P047p Loksbergen),
lijf:
lééf (P047p Loksbergen),
poes:
Ondeftig.
pòis (P047p Loksbergen),
prut:
Ondeftig.
prut (P047p Loksbergen),
slot:
slot (P047p Loksbergen)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄f (P047p Loksbergen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
schīējəf (P047p Loksbergen),
schuins:
schəns (P047p Loksbergen)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|